We maakten ruzie over haar, over hen eigenlijk, maar vooral over haar: Wietske. Met haar poppengezicht en haar niets-aan-de-hand-uitstraling. Waarom ik altijd jaloers was op de meisjes weet ik niet, misschien omdat het halve meisjes waren: ze bestonden wel, maar waren deels verzonnen door hem. Fantasie is soms gevaarlijker dan de realiteit: in je hoofd kun je alles mooier maken en tegen zo’n fantasiebeeld kan een mens van vlees en bloed nooit op.
Op het internet leek hij ze te verzamelen; probleemgevallen met een leuk gezicht. Meisjes die hem in vertrouwen namen, alles aan hem vertelden. En hij, met zijn drank en zware gemoed chatte dan nachtenlang met ze. Met de jaren veranderde hij, hij had minder verdoving nodig, vluchtte minder in zijn fantasie. Hij leerde mij kennen, kreeg een vaste baan, bleef van de alcohol af. Maar soms wilde ik dat ik zijn vroeger niet kende. Ik kromp ineen als ik hem voorstelde achter zijn computer, meisjes op de webcam; onzeker en broos. Alle gesprekken over gebroken gezinnen, polsen met sneden. Ik wist niet of ik hem ooit als zo’n beschermer zou kunnen laten voelen. Ik had hem niet nodig als de meisjes van toen.
Hij zag alles van mij: ik deed zijn was, kookte en we hadden seks wanneer we wilden. Ik had mezelf nooit als voorspelbaar gezien , maar als ik aan de meisjes dacht werd ik me altijd bewust van hoe saai ik misschien was. Ja, nu was hij verliefd, maar dingen veranderen en dingen veranderen soms ook terug naar hoe het was.
Na weer een ruzie kwam het naakte goedmaken. Het had lang geduurd voor ik me over had kunnen geven, zijn vingers leken te snel te gaan. Soms zijn geruststellende woorden niet genoeg, soms is er geen geloof meer. Hij draaide zich op zijn zij naar mijn kant toe, ik lag met half gesloten ogen op mijn rug. Mijn voeten waren koud, maar ik had geen zin hem te vragen ze op te warmen. ‘’Weet je waarom het goed zit?,’’ vroeg hij zacht. Ik maakte geen geluid, draaide mijn hoofd alleen een beetje zijn kant op en keek hem aan. Het was donker, het licht op de gang was vanzelf uitgegaan, toch kon ik hem nog zien. ‘’Jij bent echt. Jij ligt hier naast me in bed en ik kan je voelen en vasthouden. Die anderen..,’’ hij stopte even, zich bewust lijkend van het kwaad dat hij opriep door weer over hen te beginnen. ‘’Zij waren niet zoals jij. Ik maakte ze groter in mijn hoofd. Jij bent hier met mij en dat gaat niet veranderen.’’ Hij kuste me zacht en ik wilde hem omhelzen maar tegelijk wilde ik ook alles op slot doen, omdat ik bang was dat hij op een dag terug zou veranderen en ik weer alleen zou zijn.